IJskriebels (column Teunie Rijfkogel)
Geplaatst op: 2 februari 2015Ik zie mezelf alweer gaan. De ijzers onderbinden op de Arembergergracht. Handschoenen aan, sjaal om, muts op de kop en gaan met die banaan. Eerst richting de kleine Belterwiede en dan door mooie smalle slootjes, omzoomd door prachtige rietkragen. Af en toe vliegt een eend verschrikt op. Het is een idyllisch gezicht, maar wel oppassen geblazen. Voorgaande schaatsers waarschuwen me voor verraderlijke scheuren, maar dat hoort erbij.
Bij de Belterwiede aangekomen, komt de geur van chocolademelk en warme snert me al tegemoet vanuit de provisorisch opgezette koek en zopie. Met argusogen kijk ik naar de steeds groter wordende waterplas rond het kraampje. Zou het ijs het houden? Ik kan de verleiding niet weerstaan en ach, als we gaan dan gaan we met z’n allen. Dankbaar lepel ik de warme snert naar binnen en dan stap ik weer op. Rode konen van de ijzige wind, een druppel onderan de neuze. Het deert me niet. Ik kom aan het eind van de Belterwiede. Even klunen over de Veneweg en het schitterende panorama van de Beulakerwiede doemt voor me op. Een mooie grote ronde, maar wel zwaar. De wind heeft vrij spel. Even voeren mijn gedachten terug naar de legende. Het spookmeer van de Beulaker. Klokgelui galmt over het water.
Glimlachend vervolg ik mijn tocht terug door de rietkragen, terug naar de Sluus. Die malle legende mag de kinderen dan de stuipen op het lijf jagen, het houdt mij niet van het water af. En dan schiet ik met een ruk overeind. De pen rolt uit m’n vingers en verdwaasd kijk ik uit het raam. Ik zie de Sluus helemaal niet. Enkel een paar kale kastanjebomen voor een blauwe lucht met wat witte stapelwolken. Maar ijs? Ho maar! Daar gingen mijn gedachten alweer, want net als zoveel andere Sluzigers, ontkom ook ik niet aan de schaatskoorts. Het is februari, het kan nog net. We zullen koppig blijven hopen…