De Mariakerk van Westerwijtwerd
Geplaatst op: 12 november 2022
Vorige week bezocht Herman Slurink tijdens zijn zwerftochten langs oude middeleeuwse kerken de 13de eeuwse Mariakerk in Westerwijtwerd in het Hoge Land van Groningen. Het zwarte kerkinterieur deed hem denken aan de begrafenisrituelen uit zijn kinderjaren. Vanuit het ouderlijk huis aan de van der Meulenstraat volgde hij de koets en de stoet vanachter het ronde venster op de zolderkamer. Herinneringen in relatie tot Allerzielen en Zondag Voleinding.
De Mariakerk van Westerwijtwerd en de relatie tussen een sjoelbak en Allerzielen
Sinds het vertrek uit Spijk heb ik geen hoofdweg meer gezien. Draaiend en slingerend zwalkt de vierwieler door het Groninger Hoge Land met haar uitgestrekte akkerland en weidevelden en de chauffeur geniet met volle teugen. De horizon lijkt zich naar alle vier windstreken uit te strekken en de vergezichten worden slechts onderbroken door gegroepeerde bossages waarachter huizen en boerderijen verscholen liggen en waar meestal een kerktoren bovenuit steekt. Waar vind je in ons land nog die uitgestrekte ruimte waar aarde en hemel elkaar raken en waar je een gehucht passeert met de naam Doodstil?
In de verte doemt het dorp Westerwijtwerd op als een oase in het uitgestrekte weidelandschap. De Mariakerk dateert van midden 13e eeuw en staat op een lage wierde naast de hogere dorpswierde. De bewoners hebben zich met hun huizen in hoefijzervorm rond het stoere bouwwerk genesteld. De tuinen grenzen aan het kerkhof. De levenden en de doden gaan hier intiem met elkaar om. Het gebouw vertelt een verhaal van talloze wijzigingen. Aanvankelijk stond de toren los van de kerk maar tijdens een grootscheepse restauratie halverwege de 16e eeuw werden toren en kerk met elkaar verbonden. De torenklok dateert van 1630. De halfronde koorsluiting werd in de 19e eeuw vervangen door een rechte sluitmuur waardoor de kerk haar huidige stoere aanblik kreeg.
Met de gezonde spanning een onverwacht geschenk uit te gaan pakken loop ik over het licht stijgende pad op naar de kerk. Het is hier nog stiller dan in Doodstil, daar zag ik nog mensen. Zerken en tombes vormen een haag naar de ingang die al eerder voor mij was ontsloten. Ik draai aan de zware metalen ring om de deur te ontgrendelen. Het telkens weer terugvallen van metaal veroorzaakt holle echo’s in de ruimte achter de deur. Geen beweging in te krijgen…slik. Ik bel de sleutelbewaarder die de deur al ruim een uur eerder had geopend nog maar eens op en binnen vijf minuten staat de vriendelijke Amsterdamse Groninger naast mij, steekt de sleutel in het slot en krabt zich nog eens achter de oren. Kennelijk was er in de tussentijd iemand anders binnen geweest die de deur weer had afgesloten.
Opgelucht stap ik de ruimte tussen toren en kerk binnen die in de 16e eeuw werd aangebracht en verbaas mij over de eerste aanblik. Tegen de noordwand is een hok met venster gebouwd dat oogt als een boomhut.
Ik open de deur naar de 13e eeuw en ruik een opmerkelijke geur, een mengeling van verbrand stof en wax. Ik schuif een jaren vijftig gordijn opzij en lig haast languit over een tafel met daarop een sjoelbak. Allemachtig, de hele gang naar het koor is een weg van sjoelbakken…. en ineens begrijp ik het mysterie van de gesloten deur. Kennelijk staat er een toernooi op het programma en heeft iemand van de club alvast de kachel aangezet hetgeen de geur verklaart.
Ook voor de preekstoel van 1830 staan drie tafels met sjoelbakken uit het begin van de 21e eeuw, ik neem ze maar mee in de historische duiding van het kerkinterieur. De fotograaf en mysticus in mij verwerken al piekerend deze tweede schrik en ik werp vertwijfeld een eerste rondje stenen. Een maximale score van 148, ook dat nog, en niemand die dit ziet.
Vanaf de noordwand kijken twee puntgave zwaardvechters op mij neer. Zij verbeelden hier al sinds de 14e eeuw de onophoudelijke strijd tussen goed en kwaad, een strijd waar ik nu innerlijk mee te kampen heb.
De haardracht van de krijgers is opvallend: een korte pluk op het voorhoofd, de rest kortgeknipt of geschoren, kortom: een typisch Friese krijger voor die tijd. Grutte Pier op z’n Grunnigs, Grunniger Pier dus, symbool voor zelfstandigheid en moed. Mijn kop is al kaal, ik trek mijn jas uit en ga aan het werk in het vertrouwen dat het toernooi niet binnen een uur begint. Na wat tillen en schuiven komt de sfeer van de 13e eeuw op acceptabele wijze terug. Ik kijk omhoog naar de decoratief beschilderde gordelbogen en gewelven en voel dat het goed is.
Het zwarte kerkinterieur uit de 19e eeuw met haar glimmende knoppen herinnert mij aan de rouwkoets die ik als kind regelmatig voor mijn ouderlijk huis voorbij zag trekken. Snuivende paarden met zwarte oogkleppen, de zwart geklede ruiter op de bok en de glimp van de kist achter de zwarte gordijnen met zilveren rand. Zittend in een van de 17e eeuwse banken in het koor beleef ik het allemaal opnieuw; ik ren naar boven de zolder op en gluur door het kleine ronde venster in de nok om de rest van het ritueel op de begraafplaats aan de overkant te volgen. De beelden liggen opgeslagen in mijn ziel en roepen eerder een gevoel van schoonheid op dan van angst. Wij speelden er gewoon verstoppertje.
Herinneringen komen boven drijven als uit het niets. Het wonderlijk ervan is dat familie en vrienden van voorbij passeren alsof je ze gisteren nog hebt ontmoet ook al zijn ze reeds tientallen jaren geleden overgegaan naar elders. Zo ervaar je echt een dag als duizend jaar en sta je even buiten de tijd. Temeer wanneer ik ontdek dat ook meerdere schimmen zich op de wanden aftekenen en weer verdwijnen. Ik verbeeld mij even een hoofd met mijter te zien.
Is het de maand november met de rituelen rond Allerzielen, Allerheiligen en Zondag Voleinding die me in deze stemming van vergankelijkheid brengt of zijn het de sjoelbakken die huiselijke herinneringen oproepen. Het zal een mix van die twee zijn en het voelt goed binnen de stilte van deze oude muren.
Ik ga kijken of de trap naar de orgelgalerij ergens te vinden is. Eenmaal boven volgt de derde verrassing. De organist is er met het instrument vandoor en heeft alleen de pijpen laten staan. Een en ander begint surrealistisch te worden. Ik kijk achterom en merk de ‘boomhut’ op die mij bij binnenkomst al opviel. De deur is open, ik druk op de lichtschakelaar en zie een ruimte die uitnodigt tot een een paar uurtjes filosoferen rond de tafel onder het genot van een borrel terwijl een gure wind rond de toren jankt.
Hangend over het schotwerk naast de wand van orgelpijpen werp ik nog eens een blik door de kerk en overzie de eeuwen. In mijn verbeelding is het sjoeltoernooi volop bezig, spanning en onderlinge gein. De twee Grunniger Pieren leveren hun eigen gevecht, de schimmen zijn verdwenen en ergens speelt een organist in het niemandsland. Ik schiet in de lach en besef dat er niets mooier is dan verrast te worden door het onverwachte. Dat werelden zich openen en sluiten.
Ik zet alles weer in de oorspronkelijke staat terug en kijk nog één keer naar mijn eerste gouden worp….het is echt waar, maar niemand die mij zal geloven.
Herman Slurink, Zwartsluis.